woensdag 29 april 2009

Mijn bijdrage tot een betere wereld.

Ik zou graag over iets bloggen dat gisterenavond is gebeurd. Gewoon om een jongen iets duidelijk te maken. Hij keek alsof ik een onontcijferbaar enigmatisch raadsel (leuk tautologisch pleonasme, niet?) was. En daarom wil ik graag mijn kant van het verhaal beschrijven.

Elke dinsdagavond volg ik geïnteresseerd het vak Filmgeschiedenis bij Hesling, een Nederlander met een zacht accent. Uit alle stemmen, zou je zijn kalmerende stem willen horen als iemand je moet vertellen dat er een ramp is gebeurd. Van alle dokters zou je van hem willen horen dat je chlamydia hebt. Je zou hem goed kunnen tolereren als commentaarstem op zo'n achterlijke docu over het paargedrag van de veldleeuwerik. Hij kan zelfs een twee uur durende film over het scheren van beenhaar boeiend doen klinken, volgens mij. Hij heeft een gave, die man.
Hij begint zijn les steevast op tijd. Ik ken geen enkele andere prof die dat al heeft gedaan.
En dat suckt zwaar.
Zeker als je net van een les komt waarbij de prof er van houdt je te entertainen met uitgebreide speeches over rechtssociologie tot het bittere einde van de les en je vanuit zijn les nog zeker een dikke kilometer moet snelwandeljoggen doorheen het park om dan toch nog vijf lange minuten te laat te zijn in de les. Telkens heb ik dan het idee dat ik iets cruciaals heb gemist. Doorheen die trip door het park, krijg ik af en toe wat hallucinaties van mezelf die te laat de les inkomt, om dan net te horen “en dat waren dan de drie vragen die ik ga stellen op het examen”. Mocht ik nu drugs nemen, dan zouden dat mijn paranoïde highs zijn. Ja. Ik heb geen leven. Ik weet het.

Wederom overkwam mij het te laat komen gisterenavond. Mezelf overtuigend dat het felle zonlicht in combinatie met het bijna-lopen en mijn slechte conditie niet per se moest eindigen in een zweetbad, ging ik de trap op naar Jean Monet. Je weet wel, die trap waarbij betreders er altijd uitzien alsof ze kreupel zijn? Te groot voor één stap, te klein voor twee. Alsof je net een zware heupoperatie achter de rug hebt.

Ik deed de zware deur open, zo stil mogelijk om niet meteen al die hoofdjes zich te zien omdraaien naar mijn kant toe, en ik werd overvallen door het donker. Er speelde zich een documentaire af over Buster Keaton. Ik sloot de deur zo snel mogelijk. And then it hit me … IK BEN BLIND! IK BEN BL...ind ... behalve dan het plekje waar de docu zich afspeelt. Ach nee, ik ben gewoon maar nachtblind. Juist. Contain yourself. No peeing my pants allowed. Gewoon stil blijven staan en rustig afwachten tot je iets kan zien. Ik durfde gewoon niet bewegen. Ik wou niet strompelen. Dan zou ik mij proberen vast te houden aan het eerste het beste, waarna dan zou blijken dat het iemands haar was, waardoor het kind zo hard zou gillen dat de docu zou worden stopgezet, en dan wordt het licht aangedaan, om mij in het volle licht te zetten terwijl ik aan iemands haren hang alsof ik een of andere chickfight wou uitvechten in het donker. God no.
Blijven staan is overduidelijk een pak veiliger.

En dan hoorde ik gegiechel links naast mij. Je las het goed: gegiechel. Het typische dertienjarige-ik-heb-net-iemand-in-zijn-blootje-gezien-hihihi-gegiechel. Ik probeerde me te oriënteren zonder me te bewegen (het haren-trek-incident leek me nog steeds te echt).
Ik zag niks. Gewoon niks. Logisch natuurlijk. Nachtblind en zo.
En dan voelde ik iemand dichter bij mij komen staan. In mijn goede-vrienden-cirkel ja. De vreemden-cirkel is meestal wel een paar meter verder. Ik hoorde een jongen, die blijkbaar kan giechelen als een dertienjarig meisje, fluisteren tegen mij: “Ik denk dat er op de laatste rij nog plaats is”. Ik kon nog steeds geen reet zien. En geen aula ook niet, for that matter.

Ik voelde de kerel voorbij lopen, om dan een paar seconden later stil te zitten. De docu bleef maar verder zwammen over Buster Keaton. Ik begreep dat de laatste stoelenrij helemaal niet ver kon zijn, en dat ik misschien een harenincident kon vermijden door stapje voor stapje te vorderen. Een keuze moest gemaakt worden: ofwel een kwartier naast een rare giechelende en mijn goede-vrienden-cirkel-betredende kerel zitten, ofwel een kwartier blind staan kijken. Ik koos voor het eerste. Stapje voor stapje schuifelde ik als een oma met diabetesvoeten vooruit. Ik voelde voorzichtig en ook laag, om misschien een rugleuning tegen te komen waarop geen giechelende jongen zit. Ondertussen bedacht ik dat ik best wel eens per ongeluk tegen iemand zijn hoofd zou kunnen stoten, en dat die ook zou denken “wtf is die nu aan het doen?”, gezien andere niet-nachtblinde mensen uiteraard al lang gewend zouden zijn aan de duisternis, en zij mij gewoon konden zien.

Gelukkig zat er niemand, dus ik schuifelde dichterbij. Ik voelde Giechelende Jongen zijn hoofd verplaatsen, zich waarschijnlijk ook afvragend wat ik aan het doen was. Ik verwachtte elk moment een klein trapje naar beneden, en ik wou niet naar beneden donderen. Ook voor dat alleen zouden ze misschien wel het licht aandoen om te kunnen kijken wie zo achterlijk is om van een ondiepe trap te vallen. Of misschien zouden ze zonder licht ook wel kunnen lachen. Zeker met mijn pogingen terug de trap op te kruipen.

Soit, ik voelde het trapje, ik zetten mijn voet er stevig op, en kon rustig gaan zitten op de neerklapbare stoel naast de trap. En VLAK naast mij zat Giechelende Jongen. Waarom is die nergens anders gaan zitten? Hij kon toch gerust een extra stoel opschuiven, toch? Maar misschien is zijn goede-vrienden-cirkel-betreding een heel normaal event voor hem, en gaat hij dus ook heel dicht naast vreemden ZITTEN. Ik probeerde de té dichte nabijheid te negeren, en concentreerde me op de documentaire.
Na vier uur (het zouden ook vier minuten kunnen zijn geweest, hard to tell als je probeert te negeren dat er iemand in je personal space zit) kwam er nog iemand binnen. Ditmaal ving ik een glimp op van Giechelende Jongen. Blond krulhaar, al eerder opgemerkt in de les, het type “ik ga elke donderdagavond mezelf zat zuipen in de hoop een of andere sloerie op te pikken die zich de volgende dag mijn geklungel niet meer herinnert”. Ik wou weg. NU. Maar ik begon maar net te wennen aan de duisternis, en kon net hier en daar vage donkere vlekken ontwaren die hoofden moeten voorstellen. Als de hele aula had veroverd geweest door vierkanthoofdige aliens met piratenhoeden, had ik het nog niet gemerkt.

De kerel naast mij moest af en toe lachen met de documentaire. Als jij kan lachen met Laurel & Hardy, dan had je ook moeten lachen. Ik dus niet. Ik ben die fase ontgroeid, vrees ik. Of het moest een real-life val van de trap zijn. Dat vind ik hilarisch. Of het moest iemand zijn met nachtblindheid. Dan kan ik sympathiserende geluidjes uiten. Daar ben ik goed in.

Plots eindigde de documentaire, en ging het licht aan. Iemand links voor mij verplaatste zich plots naar een andere rij. Ik deed hetzelfde.
Maar blijkbaar deed ik dat zo haastig, dat de kerel naast mij gekwetst leek toen ik nadien zijn richting uitkeek.
Dus ja, mocht Giechelende Jongen dit ooit lezen: je stinkt niet of zo. Je bent niet lelijk. Je zat gewoon IN MIJN FUCKING PERSONAL SPACE! BACK THE FUCK OUT!

Zo. Another mystery solved voor hem. Ik zou een medaille moeten krijgen voor mijn humanitaire acties van het mystery-solven. Of een beker uit puur goud. Zilver is ook goed.